‘Ik denk heel positief over de vooroorlogse koloniale periode in Nederlands-Indië. Het was een vredige…
De Molukse wijk: ‘knus en saamhorig’
Molukkers vormen één grote familie. Vooral in de jaren nadat ze in Leerdam kwamen wonen. Dat zeggen Jim Lekatompessy (53) en zijn oudere zus Mientje Sapulette. “Het was een hechte gemeenschap. De achterdeur stond altijd open. Je liep zo bij iedereen binnen. Iedereen lette op elkaar. Daardoor voelden we ons veilig.’
Samen met hun echtgenotes Liz (54) en Maurits (58) kijken Jim en Mientje terug op het leven in de Molukse wijk in de jaren zestig en zeventig. Het verhaal gaat over Leerdam-west, maar vormt een blauwdruk voor wijken in Tiel, Oosterwolde en alle andere plaatsen waar de Molukkers woonden.
Gezellig
“Op het Tamarindeplein was het zo gezellig. Daar speelden we met z’n allen. Kastiebal; de stoepputten en bomen waren de honken. Er waren amper auto’s. En voetballen, eindeloos voetballen. Wat hebben we een plezier gehad. Al raakten we ook wel eens een bal kwijt. Sommige ooms en tantes van de eerste generatie waren niet mis. Als de bal bij hun in de tuin kwam, was je ‘m kwijt. Om een uur of vijf kwamen onze vaders. Dan was het etenstijd.”
Niemand haalde het in zijn hoofd door te gaan, want de Molukse ouders hadden de wind eronder. De discipline was groot. Na het eten buiten spelen was er ’s winters ook niet bij.
“Dat mocht niet in het donker. Dan moesten we onze psalm leren.” Jim en Mientje liepen met de andere kinderen van de wijk naar school. “Met z’n allen naar de Isaäc da Costa. Allemaal achter elkaar aan. We gingen na schooltijd ook wel eens bij vriendjes spelen. Of zij bij ons. Al durfden sommige de Molukse wijk niet in.” Van discriminatie was volgens Jim en Mientje geen sprake. “Niets van gemerkt. We werden snel opgenomen. Al waren we wel de eerste donkere mensen in Leerdam.” Jim had moeite met de taal. “Op school moest ik Nederlands praten. Dat was lastig.”
Jim en Mientje kijken terug op een onbezorgde jeugd. En dat is opmerkelijk, omdat het in de meeste gezinnen bepaald geen vetpot was. “Onze ou-ders werkten hard. Allebei. Ze hebben vast zorgen gehad. Ook al omdat de gezinnen groot waren. Alleen: daar hebben wij niks van gemerkt.”
Liz Lekatompessy-Risamasu (54) weet hoe dat komt. “Het geluk van de kinderen stond bij onze ouders voorop. Als het nodig was, spaarden ze het eten uit hun mond, zodat wij niets tekort zou-den komen. Wij konden overal aan meedoen. Als er een schoolreisje was, mochten we altijd mee. Ook als er amper geld voor was. Dat was hun eer te na. Maar wij wisten dat niet. Daar werd nooit over gesproken in ons bijzijn. Kinderen werden niet opgezadeld met dergelijke problemen. Onze ouders wilden dat we zorgeloos opgroeiden.”
Veel discipline
Zorgeloos; dat wel. Maar: met veel discipline. Dat was de voormalige KNIL-militairen wel toevertrouwd. Zo viel er aan de kerkgang niet te tornen, Jim en Mientje: “We moesten naar de kerk. Dat was verplicht. Vader en moeder zeiden altijd: je hebt de hele week mogen spelen. Dan kun je ’s zondags goed naar de kerk. Een uurtje voor God; dat kan er toch wel af.”
Maar ook op zaterdag waren er verplichtingen. “Dan moest er schoon worden gemaakt. Poetsen, vegen; iedereen had een taak. Eerst opruimen, dan pas spe-len. Daar hoef je tegenwoordig niet mee aan te komen.” Jim: “Ik moest knoopjes aan mijn overhemd zetten. Daar heb ik later veel profijt van ge-had.” Aan het eind van een drukke zaterdag hoorde de traktatie. “Dan kwam de Molukse visboer uit Opheusden langs.”
En toch nog een keer die disci-pline. Mientje: “De jongens kregen zo een pak slaag. Of voor straf in de hoek staan en ‘pompen’: kniebuigingen maken. Dat was pas erg.” Ach, ze kan er om lachen. De goede herinneringen overheersen. Massaal meedoen aan de Glasstadmars, de Ambonavonden, met bussen naar voetbaltoernooien door het hele land waar Leerdam een geduchte tegenstander was. “Daar kwamen we elkaar tegen. Daar ontstonden de verkeringen. Wat hebben we een mooie jeugd gehad.”
Legendarisch
Legendarisch zijn de verhalen over de grote evenementen in de wijk: de bruiloften, maar ook de begrafenissen. “Een maand van tevoren werd alles al voorbereid. Vrouwen uit de wijk kwamen langs om te vragen wie wilden helpen. Daarna werd afgesproken bij wie er gekookt zou worden. Moeders en tantes vormden de kookploeg; die bestond gemiddeld uit 20 personen. Jongeren zaten in de serveerploeg. Bij grote feesten waren er soms wel 80 nodig.”
De Molukse feesten en maaltijden werden bezocht door honderden gasten. “Als het om een grote familie ging, kwamen er wel 1000 mensen. De feesten werden gehouden in een zaaltje, een tent of zo maar op grasveldjes in de wijk.”
Tot diep in de nacht
De bruiloften begonnen ’s avonds om een uur of acht. Eerst werd er gegeten en daarna barstte het feest los. Dat duurde tot diep in de nacht. Als het in een tent werd gehouden, ging het door tot het ’s morgens licht was. Dan werden bruid en bruidegom in optocht met muziek naar huis gebracht. “Meestal ging er iemand met een viool voorop. Als kind vonden we dat geweldig. Later werd dat anders. Kregen we te maken met regels over geluidsoverlast. Als het feest in een zaaltje werd gehouden, was het om een uur of één al afgelopen. Jammer!”
Jim en Liz Lekatompessy en Mientje en Maurits Sapulette spreken vol bewondering over de kookkunsten van hun moeders en tantes. “Ze kookten zonder vast recept. Vijftig kilo vlees, een vracht rijst, een beetje van dit en een beetje van dat. Ze dokterden zelf alles uit en het was altijd heerlijk. Er was ook altijd over; we kwamen nooit tekort.”
Eenvoudige gaspitjes
De kooksessies begonnen meestal ‘s morgens in de kleine schuurtjes achter de woningen, op eenvoudige gaspitjes. “Altijd volgens een vaste volgorde: eerst groente snij-den, dan het vlees en daarna het koken zelf. Zo knap hoe ze dat deden. Tegenwoordig zou dat niet meer gaan. We kunnen nog wel voor een man of 50 maaltijden maken, maar voor 1000 gasten wordt toch erg lastig.”
Begrafenissen
Ook begrafenissen kenden een vast ritueel. “Als er iemand was overleden, gingen mensen de wijk door om het droeve nieuws te vertellen. Binnen de kortste keren was het ‘sterfhuis’ vol bezoekers. De mensen stroomden van heinde en verre toe. De familie kwam direct. Of ze nu in Groningen of Maastricht woonden; ze kwamen dezelfde dag nog langs. Als een familielid is overleden, wacht je niet tot de volgende dag. Er werd ook van alles geregeld. Nu nog. Zonder dat nabestaanden weten wie wat doet. Ineens staan er pannen met eten voor de deur.”
De tijden zijn veranderd in de wijk
De herinneringen zijn prachtig, ‘maar’ verzekeren de families Lekatompessy en Sapulette: ‘Ook in de Molukse wijk is het niet meer zoals vroeger’. Het eerste gezin woont in Noord, het tweede in de Kastanjestraat, op de drempel van de wijk. “We zouden best weer in de wijk willen wonen. Destijds viel het niet mee om er een woning te krijgen.”
Ze denken dat ze er de sfeer van vroeger niet meer terug zouden vinden. “De tijd heeft niet stil gestaan. Natuurlijk: de gastvrijheid zit ons nog steeds in de genen en het is ook nu nog altijd erg gezellig in de wijk. Maar: het is toch anders. Veel van de ouderen zijn er niet meer; ze zijn inmiddels overleden. Hun kinderen komen daardoor ook minder naar de wijk. Ze hebben minder aanleiding om terug te komen. Dat merk je ook bij de feesten of tijdens de Kerstvieringen. Het loopt allemaal wat terug.”
En dat vrij in- en uitlopen is toch ook wat minder geworden dan vroeger. “De achterdeur zit vaker op slot. Dat kan ook niet anders. De tijden zijn veranderd. Ook in de Molukse wijk.”
Daarom ook maakten de herdenking van vorige week zaterdagmorgen en de vieringen, de maaltijd en het feest later op de dag zoveel indruk. Het leek even of de tijd had stil gestaan. “We maakten met elkaar het eten klaar en stonden te swingen in de keuken. Net als vroeger. Als we gingen eten, werd de dansvloer vrij gemaakt en openden de tantes, de keukenploeg, het feest met een polonaise.”
Dick Aanen/André Bijl
Dit bericht heeft 0 reacties